donderdag 14 oktober 2010

Deel 2: de Keeper: unicum van het team

De keeper is een bijzonder mens. Iemand die altijd geacht wordt de laatste te zijn, maar als eerste de schuld krijgt . . . 

Alvorens te zien hoe je waterpolo keeper wordt, de vraag: wat is eigenlijk een keeper?

Wie zijn gedachten laat gaan over keepers komt tot verrassende vaststellingen. Bijvoorbeeld dat er eigenlijk maar heel weinig sporten zijn die één hebben. In het voetbal natuurlijk, waarbij we de keeper van het zaalvoetbal op dezelfde hoop gooien. Dan hebben we ook nog hockey en ijshockey, dat zijn dus nummer twee en drie. Handbal vervolgens. En waterpolo. Er zijn dus meer balsporten zonder keeper dan mét. Denk maar eens aan basketbal, honkbal, American Football, volleybal, rugby, polo te paard...

De keeper vindt dus zijn plaats in weinig sporten en heeft daarbij maar één doel: het verdedigen van hét doel.  Hiertoe is dus deze functie in het leven geroepen met afwijkende spelregels van de overige spelers, veldspelers genaamd. Het feit dat zo’n keeper dus al fungeert met andere regels dan de overige spelers geeft hem ook al een aparte status in het team. De keeper moet juist goed beheersen, wat anderen niet kunnen en hoeft zaken die voor de anderen heel belangrijk zijn, niet bijzonder goed te beheersen.

De keeper is dus de solist in teamverband. Hoe slechter het team, des te meer werk voor de keeper. Maar hoe beter het team des te minder werk, maar des te groter de dreiging van die ene fatale misser. Of zoals een keeper een strafworpen serie ooit verklaarde: “Iedereen verwacht de speler te scoren, ik kan dus niks fout doen, alleen maar iets goeds door tóch een bal te stoppen”. Toch zien de meeste dat dan nog als geluk, een verkeerde inzet van de veldspeler. Nooit is hij de matchwinnaar: hij houd hooguit de nul, maar zorgt nooit voor de overwinning.

Pas werkelijk onmisbaar is de keeper maar op één moment: tijdens de training. Als er geoefend wordt, is de keeper namelijk de vijand. Vanuit alle hoeken wordt zijn doel onder vuur genomen. Alleen tijdens de wedstrijd hoort hij er echt bij.

Al met al weten we dus nu dat de keeper de uitzondering op de regel is. Hij mag meer en geniet vaak extra bescherming. Hij mag de bal met zijn handen aanraken in het voetbal, en met zijn voeten en benen bij het hockey en handbal, hij mag bovenop de puck gaan liggen bij het ijshockey, heeft zijn cirkel, doelgebied met beschermde status….
Alleen de keeper bij het waterpolo heeft geen streepje voor….
Het grootste gedeelte van de wedstrijd is hij bezig met watertrappen, een bezigheid die voor de meeste kinderen al eens tot een regelrecht trauma heeft geleid. Hij geniet ook geen enkele extra bescherming. Geen cirkel waar anderen buiten moeten blijven (handbal) of die hem vrijwaart van afstandsschoten (hockey). geen gewatteerde broek, geen handschoenen met schubben, geen elleboog- en kniestukken, geen beenbeschermers, geen helm, geen harnas voor het kruis.

Dus: hoe wordt je waterpolo keeper, en waarom?

 Het onderscheidt tussen keeper en veldspeler moet al in een vroeg stadium gemaakt worden, om een zo optimaal trainingsprogram voor de keeper op te kunnen zetten.
We herkennen de keeper al in de schoolbanken. Nooit op een bank aan de zijkant, nooit voorin de klas.  Altijd midden achterin, overzicht over datgene wat voor hem gebeurt. Als er wat wordt gevraagd, nooit als eerste de hand opsteken, maar indien er antwoord wordt gegeven, de klas overstemmend met een stem als een scheepshoorn, bij iedereen respect en aandacht afdwingend.
Ook tijdens de sportles valt de keeper op. Daar waar iedereen rent, vliegt en ballen rond schopt, fixeert hij zich op een vaste plek. Ballen die in zijn buurt komen, worden binnengeharkt, anderen die de bal willen hebben worden weggekeken.
Als we eenmaal op deze manier in de schoolbanken de keeperpotentiëlen hebben geïdentificeerd, gaan we verder met de daadwerkelijke training. En deze begint niet zoals verwacht in het zwembad, maar op de tennisbaan.
Tegenover de potentiële keeper wordt het ballenkanon opgesteld en in hoogste stand worden de ballen afgeschoten. De keeper zal de ballen wegkijken, opvangen, terugslaan en met zijn tanden verscheuren. Dat is het eerste signaal dat we de juiste persoon voor de juiste functie hebben.
Als het eerste deel van de training met goed gevolg is doorlopen, volgt het vervolg op de boerderij. Op het veld, voor de poort naar de melkerij, zal de potentiële keeper zijn positie innemen. Vervolgens zal de boer de koeienstapel naar binnen roepen. Een kudde, vast bedaren om de uiers te legen aan de melkmachine, is te vergelijken met de stormram van een waterpolo aanval, want: de keeper heeft geen beschermingszone! Den Koei zal bij de horens worden genomen, worden afgeweerd, gekeerd en de boer zal nodeloos wachten bij zijn melkapparaat.
Dan weten we dat we de juiste persoon voor deze functie hebben en gaan we verder naar het zwembad. Gelijktijdig met “het team”zal de keeper te water gaan. Edoch, daar houd het vergelijk op. Zoals in deel 1 gesteld, voelt hij zich hier onbetamelijk goed thuis, maar hij zwemt niet. Ze hebben een hekel aan zwemmen. Ze hebben geen hekel aan het water, maar wel aan het zich voortbewegen in deze substantie. In zo’n doel lig je toch maar lekker te dobberen!  De waterpolokeeper heeft zijn plek gevonden!

Echter… hoe gaan we nu de rest van het team selecteren? In deel 3: van midvoor tot midachter, van vleugelaanvaller tot verdediger…

woensdag 13 oktober 2010

hoe word ik waterpoloër...

Wat maakt een waterpolo speler nu een echte waterpoloër?Hoe weet je of dit joú sport is, of je hierin kunt excelleren, in deze sport je ziel en zaligheid kwijt kunt.
Hoe wordt je een deel van deze elitegroep sporters, hoe kun je jezelf één noemen met deze unieke bevolkingsgroep? Ik hoop daar met dit blog, een soort trainingsprogramma annex persoonlijkheidstypering, duidelijkheid in te krijgen.
Het begint allemaal al erg vroeg, zoals bij elke sport. Bij voetbal, hockey en veel andere sporten blijven we echter op "het land" waar wij als zoogdier ons thuisvoelen, op zogenaamde "solid ground". De geboren waterpoloer zoekt het echter in het natte, en een eerste check is dan ook op de plaats bij je ouders, om te weten of je in de wieg bent gelegd voor deze extreem natte sport. Vraag het eens na bij je moeder: was je vroeger bedplasser, heb je lang in de luiers gelopen? dan heb je schijnbaar al vroeg het gevoel voor een natte omgeving waar je je in thuis voelt ontwikkeld, nog voor je maar iets wist van een zwemdiploma!  De eerste stap was daar dus al gezet...

Waarschijnlijk ben je in eerste instantie "gedwongen"tot één van de reguliere sporten. Mogelijk een balsport als voetbal of hockey, misschien zelfs tot een individuele varianten als tennis. Ook bestaat natuurlijk de kans dat je ooit bent toegetreden tot het atletiek korps of de turngroep.
In al deze sporten was je natuurlijk één van de eruitspringende spelers. Je spel oogstte veel oehs en aahs.
Als speler van een van de balsporten kwamen deze oehs en aahs vooral naar buiten door je tomeloze inzet op natte ondergronden. Slidings in het natte gras bleken je specialiteit, en ondanks een fabelachtige balvaardigheid  op de juiste manier, wist je je vaak niet te beheersen en goochelde je de bal met de hand langs je tegenstander.
Als atletiek sporter ging je voorkeur uit naar de steeple chase, en deed je de waterbak het liefst twee keer.
Als turner was je door je sterke bouw een gedegen matsporter, waarbij de bal als attribuut favoriet was. Je kon je soms niet beheersen als een ander zijn oefening deed, je wou dan mee, een onderschepping op de balk, een tackle in de ringen...Ondanks dat je in al deze sporten excelleerde, mistte je toch iets... het was te droog, te weinig uitdagend, niet vermoeiend genoeg.

Natuurlijk heb je ook nog je zwemdiploma('s) gehaald. Maar wel alleen je A en B. want je voelde je al zo thuis in het water, dat je de rest hebt beschouwd als streberig: voor hen, die deze materie, dit vocht, niet onder de knie hebben en konden krijgen. Voor jou was en is dit gewoon een bekende omgeving waar je je in thuis voelt, als een vogel in volle vlucht.

  Het zwemmen op zich gaf totaal geen voldoening. Het bereiken van de andere kant dwong je tot terugkeren, terwijl het aanraken van de zijkant van het bad aanvoelde alsof je het water bedroog. Het liefst blijf je vlak voor de kant liggen en keer je dan vast om. daarnaast mistte je het teamverband: de naderen in het water lagen een baan verderop, onbenaderbaar. Puur op zwemkracht kon je ze wel aan, maar je wilde ze hinderen, in hun baan meezwemmen, voorkomen dat ze hun slag konden afmaken.

Op een gegeven moment ben je dan toch een bal tegengekomen in het water. Dát was het moment, dat je je thuis ging voelen: Hier kon je wat mee! Het ultieme gevoel van vrijheid had je bereikt! Zonder gehinderd te worden door een harde omgeving, omringd door een vloeibare massa die zich vormt naar je lichaam. Met de bal, die altijd al een extra ledemaat voor je was, die gewoon bij je hoort.

Eindelijk de juiste sport gevonden... maar nu? Het spel kent een grote vorm van samenzijn, voor elkaar opkomen, samen vechten. Toch zijn er verschillende posities... welke is voor jou de juiste? Hierover meer in het vervolg, met als deel 2... de keeper